VAM-berg

Het ontstaan van de VAM-berg

door Ed Elands

Heel vroeger begrepen de mensen niets van natuurverschijnselen zoals donder en bliksem, storm en zonsverduisteringen.Dat de maan prachtig rond kon zijn en enkele nachten daarna op een banaan kon lijken, begreep niemand. Hele volksstammen die nog nooit een banaan gezien hadden, geloofden dat een of andere God van de maan at en als hij de maan helemaal had opgepeuzeld, weer een nieuwe maan bakte.

In die dagen bestond Wijster uit vier boerderijen en een kroeg. Dat was heel normaal toen. Elk beginnend dorpje dat 4 boerderijen had, kreeg daarna altijd een cafeetje. De kastelein wist namelijk dat er dan ’s avonds altijd genoeg boeren waren om een potje te klaverjassen.

De boerderijtjes van Wijster stonden allemaal op arme zandgronden en de keuterboeren die er in woonden hadden het zwaar. Zij moesten elke dag van de week hun land bewerken en een beetje vee verzorgen. Het was allemaal net voldoende om van te kunnen leven, maar gemakkelijk was het niet. De Wijster boeren deden alles met de hand of met de schop. Andere gereedschappen waren er toen nog niet. De boerinnen zorgden voor het huishouden en veegden de vloer aan met bezems. Van stofzuigers, afwasmachines en toiletpotten had nog niemand gehoord.

Tussen Wijster en Hoogeveen lag een uitgestrekt moerasgebied waar, op een enkele waaghals na, niemand binnen durfde te gaan. ’s Avonds bij het klaverjassen vertelden de boeren elkaar dat het spookte in het moeras. Er was een boer bij die al van drie mensen gehoord had dat die het moeras binnen waren gegaan en er nooit meer uitgekomen waren. Vreemde gasten uit Hoogeveen waren dat geweest. Van die lui die ze marskramers noemden of zoiets.

Bart Dolsma, een van de keuterboeren uit Wijster geloofde die verhalen niet. Sterker nog, hij wist dat die verhalen over spoken gelogen waren. Hij kwam heel vaak in het moeras. Op zondagochtend ging hij niet naar de akkers rondom zijn boerderijtje, maar liep hij naar dat drassige gebied, waar het vooral in de herfst schitterend mooi kon wezen. Dan hing er een witte nevel over het landschap en als hij dan over een van de weinige paadjes liep waar je niet wegzakte in de bodem, dan leek het net of er witte wieven dansten. Bart was gek op de witte wieven.

Op een van zijn zondagse wandelingen in het najaar zag hij een prachtig mooi wit wief. Hij besloot haar achterna te gaan, maar wat hij ook probeerde; hij kreeg haar niet te pakken. Hoe diep hij het moeras was ingelopen wist hij niet, maar toen hij nattigheid voelde onder zijn klompen, durfde hij niet verder. Onwillekeurig keek hij naar de grond voor zijn voeten. Verbaasd en nieuwsgierig tegelijk bukte hij zich en bestudeerde de drassige bodem. Hij keek nog eens goed en toen wist hij het zeker. Het waren afdrukken van pumps die hij zag. Van die chique damesschoenen.

Maar omdat hij alleen klompen kende en nog nooit schoenen had gezien met naaldhakken, begreep hij niet wat hij zag. Een ding wist hij zeker. Het waren de afdrukken van dat mooie witte wiefie dat hij achtervolgd had, dat kon niet anders. In gedachten liep hij langzaam terug naar huis en zijn belangstelling voor de witte gedaante boven het moeras groeide en groeide.

Die nacht piekerde hij zich in slaap. Zelfs in zijn dromen joeg hij op dat witte vrouwtje met de rare voeten, maar ook daarin kreeg hij haar niet te pakken. Toen hij de volgende ochtend op zijn land aan het onkruid wieden was, kreeg hij een geweldig idee. Normaal gooide hij zijn afval op de rand van zijn erf, maar hij bedacht dat hij die troep beter naar het moeras kon brengen. Als hij daar maar voldoende afval naartoe bracht, werden de paden vanzelf wel breder en steviger. De volgende keer kon hij dan veel sneller lopen en zijn witte wief wèl inhalen.

Omdat de kruiwagen nog niet bestond, maar Bart Dolsma daar wel behoefte aan had, vond hij hem zelf maar uit. Het werd een houten bakje met stokken als handvaten. Een kromme houten schijf deed dienst als wiel. De kruiwagen liep voor geen meter maar Bart  verlangde zo naar zijn witte wief dat hij bergen kon verzetten. Maand na maand stortte Bart zijn huisvuil bij het moeras en zijn buurtgenoten volgden allemaal zijn voorbeeld. ‘Beter alle troep wegbrengen, dan rond de boerderij laten slingeren’, dachten ze allemaal, ‘opgeruimd staat netjes’.

Bart was er blij mee. Op die manier werden zijn smalle kronkelpaadjes brede landweggetjes en werden diepe kuilen kleine bulten. De primitieve houten kruiwagen werd steeds opnieuw verbeterd. De bakken werden groter, de handvaten steviger en de wielen ronder. Een buurman bedacht zelfs een bak met vier wielen eraan en heeft nooit geweten dat hij de houten kar uitvond. Al die vuilnistransporten hadden tot gevolg dat het moeras langzaam verdween en dat de witte wieven steeds moeilijker te vinden waren.

Bart Dolsma gaf de moed niet op. Zelfs niet toen op herfstachtige zondagen er nauwelijks nog sprake was van witte nevel boven het land. Hij bleef hopen, tegen beter weten in. Bart werd oud, heel oud en op zijn sterfbed hoopte hij dat nu het moment was aangebroken waarop hij zijn witte wief met van die rare voeten zou ontmoeten.

Het vervoeren van afval naar het oorspronkelijke moerasgebied hield niet op na de dood van Bart Dolsma. Nee, zijn nakomelingen en buurtgenoten gingen er mee door en zetten zelfs een hele organisatie op. Elke tweede donderdag van de maand werd het groene afval opgehaald en elke vierde alle andere troep. De kruiwagens werden paardenkarren en de paardenkarren werden vrachtauto’s met grote bakken. Het vuil hoopte zich op en de berg werd hoger en hoger. Met bulldozers werd het vuilnis nog dichter op elkaar gegooid en omdat de bult zo stonk, werd hij uiteindelijk bedekt met een laagje gras.

Bart Dolsma is al eeuwen dood. De witte wieven zijn verdwenen, maar de bult is gebleven en het is net alsof hij er altijd is geweest.

Plaats een reactie